Nederlandse Familienamenbank

Naam 
Nuij (y)
< Nuijken (y) < Neutkens
Noeken

kenmerken:
patroniem
oude spelling dialect

Veel voornamen die aan de basis van patroniemen liggen worden verklaard in de
Nederlandse Voornamenbank

specifieke componenten:

je

je

Een aantal familienamen herbergt het achtervoegsel -je(n), dat ook verschijnt als -tje(n), -ie(n) en -ke(n) dat in veel gevallen laat zien dat de familienaam afgeleid is van de vleivorm van een voornaam. Hieronder een opsomming van de meest voorkomende namen met -je in Nederland. Daar zitten ook namen tussen die niet van een voornaam afkomen, maar als bijnamen beschouwd kunnen worden. In volgorde van het aantal naamdragers anno 1947:
Schellekens, Beurskens, Wennekes, Huiskes, Beentjes, Litjens, Witjes, Wilkens, Rutjes, Vaartjes, Borsje, Poepjes, Eskes, Lentjes, Heerkens, Hartjes, Huntjens, Luiken, Romkes, Wientjes, Willekes, Reintjes, Jeuken, Popken, Kneepkens, Bruintjes, Reijntjes, Stultiens, Platje, Roossien, Geutjes, Huisjes, Boertien, Muskens, Rutjens, Aafjes, Huijskens, Vestjens, Rijntjes, Broertjes, Buskens, Menke, Gootjes, Steentjes, Jeukens, Heskes, Neefjes, Boertje, Jenniskens, Luchies, Moerkens, Seijkens, Wijntjes, Smeekens, Willekens, Speetjens, Corstjens, Lukkien, Bontje, Kleuskens, Zwartjes.

Naamkundige literatuur:
• [A. Marynissen, 'Van -(t)ke naar -(t)je. De oorsprong en verspreiding van het Nederlandse diminutiefsuffix -(t)je', in: Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 114 (1998), nr 3, p 252-269].
• Familienamen op basis van een verkleinde roepnaam komen in Limburg veel voor en er zijn zelfs vrij veel namen die alleen in Limburg voorkomen [De Vaan-2012].
• [Schaar van der-1953, p 189-199].
• [Schaar van der-1959].
• "...dat vrouwennamen in de regel -ie krijgen, hoewel 't zeker is dat men toen gelijk nu steeds -je sprak; i voor j was schrijftraditie. Men schreef dus Aaltie, Antie, Trintie... - Annegijn werd ongetwijfeld ook toen met -chien gesproken..." [W. de Vries, 'Geslachtsnamen, gekozen in Ezinge', in: Groningsche Volksalmanak (1940), p 166].
• je < ia, Tania > Tanje [Winkler-1877, p 280].
• [K. Heeroma, 'Oostnederlands', in: Taal en Tongval 9 (1957), p 179].
• [R.A. Ebeling, 'Naamkunde: Persoonsnamen', in: Speurwerk. Hulpmiddel voor lokaal en regionaal historisch onderzoek in Drenthe, Assen 1988, p 41].
• [H.T.J. Miedema, 'Sytse, Wytse en de let Aldfryske assibilearring yn nammen fan haadlingen en oare hegerein', in: Fryske nammen, 8, Leeuwarden 1989, p 133].
• [J. van der, Schaar 'Over diminutieven in het middelnederlands', in: Studies voor Damsteegt, Leiden 1981, p 184].
• "De verkleinform 'je' luidt in menige gouspraak, vooral in de hollandsche, als 'ie'. Van daar de geslachtsnamen Assies, Keesie, Lampie, Weesie, Jaapies (Jacobs), enz." [Winkler-1885, p 500].
• [Guy Dupont, 'Van Copkin over Coppin naar Jacob. De relatie tussen de voornaamsvorm en de leeftijd van de naamdrager in het Middelnederlands op basis van administratieve bronnen voor het graafschap Vlaanderen, einde 14de-midden 16e eeuw', in: Naamkunde 33 (2002), nr 2, p 111-217 (vgl. p. 118, n. 12)].
• "Er bestaan meer gevallen van palatalisatie dan de verschijnselen die we hieronder (in dit artikel) als mouillering zullen bespreken. Zo is er de palatalisatie van stamfinale dentalen in het verkleinwoord, ontstaan door de verschuiving van groepen tk, dk tot tj, dj, als in straatje uit strateke en hoedje uit hoedeke, en de verspreiding van de zo ontstane tj naar andere contexten, bijvoorbeeld na n in beentje" [M. de Vaan, 'De mouillering in het Horn-, Thorn- en Weertlands', in: Jb. VLDN 19 (2017), p 58].
• The diminutive suffix -eken > -(e)tje [Vaan de-2017, p 122].
• Die Formenvielfalt der Diminutivsuffixe (Verkleinerungsformen) in den deutschen Dialekten spiegelt sich auch in den Familiennamen wider. Grundsätzlich ist zwischen den l-haltigen, vorwiegend oberdeutschen Formen -le, -l, -el , -lein (Schmiedle, Schmiedl, Schmiedel, Schmidtlein) und den ursprünglich nieder- und mitteldeutschen Suffixen -ke(n), -ge(n), -che(n) (Schmidtke, Schmidtgen, Schmidtchen) zu unterscheiden. Die areale Verbreitung der Suffixvarianten mit k im Norden und l im Süden entspricht im Wesentlichen der Situation in den deutschen Dialekten, doch verläuft die Grenze in den Familiennamen deutlich weiter nördlich: Im Mitteldeutschen finden sich im Unterschied zu den Dialekten überwiegend l-Formen, die auch ins Niederdeutsche streuen, so dass davon auszugehen ist, dass l-Suffixe ursprünglich auch im gesamten niederdeutschen Gebiet verbreitet waren. (...) Im Niederdeutschen tritt neben im gesamten Gebiet verbreitetem -ke(n) im südlichen Niedersachsen (Ostfalen), Sachsen-Anhalt und Brandenburg die Suffixvariante -i(c)ke bzw. -e(c)ke (Heinicke, Meinicke; Heinecke, Meinecke) auf. Die selteneren Varianten -ge(n) und -je(n) sind im Rheinland und im Raum Hannover (Lüttgen, Bettgen, Röttgen) bzw. im nordöstlichen Niedersachsen und in Schleswig-Holstein (Lüthje, Rathje, Tietje) verbreitet [Mirjam Schmuck, 'Diminutive: Verbreitung', in: DFD - http://www.namenforschung.net/id/thema/7/1].

afkortingen en bibliografische notaties: