Nederlandse Familienamenbank |
Lefering Lieffering |
< | Lijfering |
ing
Aanvankelijk had het achtervoegsel -ing/-ink een patronymische functie: Aalderink, voorheen Alardink = behorend tot de familie van Alard. In de middeleeuwen verloor het achtervoegsel deze functie; patroniemen werden voortaan gevormd met het achtervoegsel zoon of dochter, waarvan in familienamen de buigings -s of -en en/of de versleten vorm -se(n) resteert: Aalders, Alards, Aartsen.
Namen met -ing/-ink waren vooral in het oosten van het land overgegaan op de woonplaatsen, op de erven of boerderijen van de betreffende families. Latere bewoners ontleenden hun achternaam aan deze woonplaatsen. Hoewel de meeste van deze namen oorspronkelijk een roepnaam bevatten, wordt dit type naam om de latere lokaliserende functie tot de adresnamen gerekend.
Omdat -ing/-ing als achtervoegsel productief werd bij de vorming van boerderijnamen, werden ook namen gevormd die niet van roepnamen waren afgeleid, bijvoorbeeld Veldink bij 'veld', Westerink naar aanleiding van westelijke ligging, Meijering van de meier (beheerder), Smeenk uit Smedink van de smid.
• Het verschil tussen inga (fries) en ink (saksisch) bestaat, maar niet doordat het Saksies heeft verkort inge > ing/ink, maar doordat het de patronymica niet vormde van de gen. pl. -inga doch van -ing, dus: nom.-acc. met verscherping -ink, verbogen -inges enz.; daardoor vervolgens ook aan 't eind -ing. (...) Dat het suffix in de 14de eeuw nog leefde en tot vorming van nieuwe namen kon worden gebruikt, bewijst het voorkomen van Johan Leppens naast J. Leppinc, Wolter Werren naast W. Werninc. Het werd ook gevoegd achter beroepsnamen, b.v. Gerardus Borchgreving (...) We vinden het zelfs achter toenamen, die aan bnw. en znw. zijn ontleend: Nicolaus Dullinc, Herman Groening Vrederic Zuerpering (naast V. Zuerpeer), Johan Dyking (naast J. ton Dyke). Deze laatste naam geeft ons aanleiding om meteen te wijzen op den overgang der -ing-namen tot hoevenamen (...) Hiermee is, meen ik, Carsten's typies Saksiese overgang op -inge tot -ing, -ink van de baan." [W. de Vries, 'Namen op -ingi, -inga enz.', in: Saxo-Frisia. Tweemaandelijksch tijdschrift ter bevordering van de kennis der landschappen, geschiedenis, taal en letteren, volkskunde en samenleving 2 (1940), p 7].
• Lijst van de -ink-ing namen in Drenthe die aan boerderijnamen zijn ontleend [NRF-Dr, p 8-10].
• "Hun namen (Eggertingen, Grimmertingen en Hullertingen, drie gehuchten in het zuiden van Belgisch-Limburg) behoren tot een oude en wijd verbreide klasse van plaatsnamen die afgeleid zijn van persoonsnamen. Door aan roepnamen (de latere voornamen) het suffix -ing toe te voegen, kon men in toenamen (de latere familienamen) afstamming of samenhorigheid aangeven: bv. de stamvader van de dynastie der Karolingen was Karel Martel, de grootvader van Karel de Grote; wie Bruyninkx of Buckinx heet, stamt af van een zekere Bruno, resp. Bukko. Deze soort naamgeving is in de bewuste streek in zwang gekomen nadat de Romeinse samenleving rond Tongeren in het begin van de vijfde eeuw overrompeld werd door Germaanse landverhuizers. In plaatsaanduidingen van hun nederzettingen werden hun toenamen in de datief meervoud gezet: -ingum 'bij de lieden van...' (later > -ingon > -ingen). Deze plaatsaanduidingen versteenden uiteindelijk tot plaatsnamen: bv. in Hoepertingen woonden oorspronkelijk de Hubertingen, een groep kolonisten onder leiderschap van een zekere Hubert" [Ulrich Maes, 'De etymologie van de plaatsnamen Eggertingen, Grimmertingen en Hullertingen (Vliermaal, gem. Kortessem)', in: Jb. VLDN 19 (2017), p 41-51].
afkortingen en bibliografische notaties: