Nederlandse Familienamenbank

Naam 
Klaucke
< Klauke

kenmerken:
patroniem adjectief
Duitse naam

Veel voornamen die aan de basis van patroniemen liggen worden verklaard in de
Nederlandse Voornamenbank

specifieke componenten:

e

e

1. Nominatief met slotvocaal -e: Vincke versus Vink.
2. Datief met slotvocaal -e: Vandenberghe versus Van den Berg.
3. Slordige weergave van -en-verbuiging: Heijne - Heijnen, Koene - Koenen, Klaase - Klaasen.

Het spreekt dat de scheidslijnen niet afgetekend zijn en 'slordigheid' meer regel was dan afwijking, ten gevolge van de spellingsproblematiek in het verleden, de migratie van namen en de daar vaak mee samengaande vervormende interpretaties. De naamsvorm Klaase zou in plaats van uit Klaas + -e(n) voortgekomen kunnen zijn uit Klaasse (Klaas + -se). Heine kan de reguliere Duitse naamvorm zijn, niet Heinen met weglating van de slot -n. De familienaam Teune is een weergave van Thönen.

• "De Middelnederlandse vrouwelijke vogelnamen vincke, valcke, nachtegaele hebben in hun evolutie naar het Nieuwnederlands toe hun eindvocaal -e verloren (mnl. vincke > nnl. vink, mnl. valcke > nnl. valk, mnl. nachtegaele > nnl. Nachtegaal enz.). In twee delen van het taalgebied, ten eerste in een zuidwestelijk gebied dat West- en Oost-Vlaanderen en Zeeland omvat, en ten tweede in een groot noordoostelijk gebied, dat Drente, Overijssel en een deel van Groningen en Gelderland beslaat, heeft dit deletieproces evenwel tot op heden niet plaatsgehad. In aansluiting bij de niet-propriale woordenschat is de slotvocaal -e in een aantal hedendaagse familienamen nog bewaard. De geografische tegenstelling tussen de vorm zonder en de vorm met slotvocaal is het best waarneembaar op de kaart met de familienaam Vink/Vincke. In West- en Oost-Vlaanderen domineert de vorm Vincke. Aan de grens met Brabant en Antwerpen, ter hoogte van de lijn Schelde-Dender, gaat dit type evenwel vrij abrupt over in de vorm Vin(c)k. (...) De vogelnaam vink is als familienaam in grote delen van Nederland bewaard als Vink. In de noordoostelijke Nederlandse provincies Drente, Overijssel en Gelderland zijn restanten zichtbaar van een tweede niet-apocoperend gebied, dat evenwel veel minder aaneengesloten is dan zijn Vlaamse tegenhanger. Het ontbreken van de e-deletie is een primair dialectkenmerk, dat in de loop der eeuwen nauwelijks is beïnvloed door de standaardtalige -e-apocope. Als we kaarten met de verspreiding van de -e-apocope in familienamen naast kaarten met de verdeling van dit verschijnsel in de huidige dialecten leggen, stellen we een grote overeenstemming vast tussen beide, tenminste in Vlaanderen. (...) In Nederland daarentegen is er, wat de -e-deletie betreft, een discrepantie tussen de huidige dialecten en de familienamen. Niet-geapocopeerde familienamen Vinke, Valke, Musse, Haaze komen weliswaar zowel in Zeeland als in het noordoostelijke apocoperingsgebied voor, maar slechts sporadisch (...). Wat de dialecten daarentegen betreft, vormen zowel Zeeland als het noordoosten van Nederland tot op heden een homogeen apocoperingsgebied. De discrepantie tussen de Nederlandse familienamen en de dialecten op klankgeografisch gebied is vermoedelijk toe te schrijven aan een standaardiseringstendens die de klankvorm van de familienamen beïnvloed heeft. Ik heb al eerder vastgesteld dat in Vlaanderen het vocalisme van de familienamen en van zijn appellatieve tegenhanger in de dialecten vaak nog nauw bij elkaar aansluit, maar dat die overeenstemming in Nederland veel minder uitgesproken of zelfs onbestaande is. Dit kan erop wijzen dat niet alleen de spelling van de Nederlandse familienamen, maar ook hun klankvorm bij hun vastlegging aangepast is aan de standaardtaal. In Nederland was de standaardisering van het Nederlands in de 18e eeuw veel verder gevorderd dan in Vlaanderen. Bij de fixering van de familienamen in Nederland in 1811 zijn kennelijk een aantal dialectische eigenaardigheden uit de familienamen weggewerkt" [Marynissen-1999, p 17].
• "De noordoostelijke en de zuidwestelijke dialecten behielden de etymologisch oorspronkelijke eind-e aan substantieven en adjectieven, en de -en-uitgang aan werkwoordsvormen en meervouden, terwijl in alle overige dialecten allebei deze auslautsegmenten weggevallen zijn. Die dubbele deletie - dubbel in die zin dat de eerste een hefboom is geweest voor de tweede - vindt zijn oorsprong in het laatmiddeleeuwse Brabants en heeft zich via de intussen al bekende Brabants-Hollandse expansie naar alle windstreken verbreid" [Magda Devos: Perifere parallellen', in: DMB 54 (2002), p 56].
• [Konrad Kunze & Richard Kunze, 'Computergestützte Familiennamen-Geographie. Kleiner Atlas zur Verbreitung der Apokope', in: BzN, NF 38 (2003), nr 2, p 121-224].
• "Voor het Duits heeft Kunze (2003) een grote overeenstemming tussen de dialectale en de naamkundige verhoudingen vastgesteld. Kaart 6 uit Kunzes artikel, met de verspreiding van de familienamen Fink / Finke, kan als exemplarisch voor het bereik van de e-apocope in familienamen gelden: Vooral in het Zuid-Duitse apocopegebied, waar de apocope al tegen het einde van de Middelhoogduitse periode doorgevoerd was, wordt de apocope consequent in de familienamen weerspiegeld. De noordgrens van de Hoogduitse apocope komt zeer precies tot uiting. Kaart 8 uit Kunze (2003) toont aan dat ze over een indrukwekkende lengte van meer dan 400 km exact met de overeenkomstige dialectale grens samenvalt. Deze correlatie wijst erop dat de schrijfwijze van de familienamen in de loop der tijd consequent aangepast werd aan de dialectale representatie van hun appellatieve tegenhangers. In het Rijnland lopen de dialect- en de familienamengrens echter uit elkaar. Hier moet de dialectale apocopegrens vrij recent, nog na het vastworden van de familienamen, naar het noorden opgeschoven zijn (Kunze 2003: 166). (...) Bij de kaart van (De) Groot / (De) Groote: "In het zuidwesten tekent zich een aaneengesloten gebied met vormen met eind-e af, in het noordoosten daarentegen komen de namen met eind-e voor naast namen zonder sjwa. Eigennamen en soortnamen hebben zich in dit geval ook in grammatisch opzicht van elkaar gedistantieerd: bij de appellatieve constructie de grote is in de standaardtaal de eind-e als grammatische markeerder van het gesubstantiveerde adjectief behouden; bij de familienamen kon de slot-e des te gemakkelijker geapocopeerd worden, omdat hij grammatisch functieloos geworden was (cfr. Leys 1962: 25). (...) "Een laatste opmerkelijk verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse familienamen treedt op bij woonplaatsnamen die met Van den/der/de + substantief in de datief gevormd zijn. In het Nederlands is de meest gebruikelijke manier om van een plaatsnaam een familienaam te vormen, voorvoeging van de prepositie 'van' + geflecteerd lidwoord. Het Duits heeft in de regel juxtaponerende vormen zoals Berg, Busch. Soms is de datiefuitgang nog behouden (familienamen Berge, Busche), maar de voorafgaande prepositie is hierbij doorgaans verdwenen. (...) De flexie-uitgang -e is bij deze namen in Nederland zo goed als verdwenen, in westelijk Vlaanderen daarentegen is de datiefuitgang behouden. De vormen Vandenbossche reiken er zelfs verder naar het oosten dan de dialectale apocopegrens: dit bevestigt onze eerdere vaststelling bij de soortnamen dat de sjwa als casusuitgang langer behouden bleef dan als deel van de grondvorm. De familienamen geven hier een oudere taalfase weer dan de dialectale soortnamen. Deze discrepantie tussen het noordoosten van het Nederlandse taalgebied, dat beduidend minder vormen met bewaarde -e heeft dan de overeenkomstige dialecten, en het zuidwesten, waar het gebied zonder apocope in de familienamen even groot of zelfs groter is dan in de dialecten, kan als volgt worden verklaard: In de Vlaamse familienamen, die in 1795 definitief zijn vastgelegd, zijn vele archaïsmenen regionalismen uit de zuidelijke schrijftaal bewaard, zowel wat de spelling als wat de klankvorm betreft. Het vocalisme van de Vlaamse familienamen en hun dialectale tegenhangers sluit meestal nauw bij elkaar aan. Doordat de Nederlandse familienamen bij hun fixering in 1811 in aanzienlijke mate aangepast werden aan de standaardtaal, is deze overeenstemming in Nederland veel minder uitgesproken of zelfs geheel afwezig. Niet alleen voor de spelling van hun familienamen oriënteerden de Nederlanders zich op de voorschriften van Siegenbeek uit 1804, maar ook heel wat dialectale klankenkenmerken zijn bij de vastlegging van de familienamen in 1811 niet of slechts gedeeltelijk overgenomen. Ook het feit dat de Nederlandse namen jonger zijn dan de Vlaamse namen, die vaak al in de middeleeuwen zijn ontstaan, en het feit dat de standaardisering van het Nederlands in het begin van de 19de eeuw in Nederland verder gevorderd was dan in Vlaanderen, heeft bijgedragen tot de moderne verschijningsvorm van de Nederlandse familienamen, zowel in orthografisch als in fonologisch opzicht. Samenvattend: hoewel het noordoostelijke Nederlandse en het noordwestelijke Duitse dialectgebied zonder -e geografisch bij elkaar aansluiten, vormt de apocope ook in naamkundig opzicht een contrast tussen beide talen. Ook bij de moderne familienamen is de taalintern geconditioneerde evolutie van een klankverschijnsel als de apocope door een taalexterne factor, de normering, doorbroken. Het continuüm aan weerszijden van de Duits-Nederlandse grens is opgeheven onder invloed van een aanpassing aan de standaardtaal aan de Nederlandse zijde" [Ann Marynissen, 'Taalverandering tussen evolutie en normering. De e-apocope als breuklijn tussen het Nederlands en het Duits', in: Nederlandse Taalkunde 14 (2009), nr 3, p 233-254].

afkortingen en bibliografische notaties: