Nederlandse Familienamenbank |
Fons |
< | Fonda |
verklaring:
De voorouders van de filmsterrenfamilie Fonda (Henry Fonda 1905-1982, Jane Fonda geb. 1937, Peter Fonda, geb. 1940, Bridget Fonda, geb. 1964) zijn afkomstig uit het Friese dorpje Aegum. Na zich eerst nog in Amsterdam te hebben gevestigd is Jelle Douwes Funda, of Fonda zoals hij vervolgens heette, in 1651 met zijn gezin naar Amerika geëmigreerd. Het is onbekend hoe de naam is ontstaan, maar het is onwaarschijnlijk dat er sprake is van een Spaanse voorgeschiedenis zoals binnen de familie gesuggereerd wordt. Jelle werd in Amsterdam voor het eerst met de achternaam Funda vermeld (1641) en onder zijn in Friesland achtergebleven familie komt deze naam niet voor, maar in eerste instantie kan toch aan een Friese naam op -a gedacht worden. Als naambasis zou het buurtschap en de stins Fûns, eertijds Fons of Fondens geschreven, in het niet ver van Aegum afgelegen Jorwerd, met het gelijknamige Middeleeuwse geslacht in aanmerking kunnen komen. Of is Funda/Fonda een Amsterdamse interpretatie van Foyngha, een goed te Kollum dat in de 16de eeuw door de overgrootvader van Jelle werd beheerd?
Fonda en Funda zijn in ieder geval ook elders in de wereld voorkomende achternamen, Fonda behalve in Amerika in Italië en Afrikaanse landen als Niger en Kameroen, Funda in Duitsland, Congo, Zuid-Afrika en andere Afrikaanse landen.
Citeren:
Leendert Brouwer, 'Fonda', in: Nederlandse Familienamenbank = CBG Familienamen, Amsterdam, Meertens Instituut / Den Haag, CBG Centrum voor familiegeschiedenis, 2000...
kenmerken:
adresnaam |
vormverandering |
specifieke componenten:
a |
a
Bij het verklaren van familienamen op -a die van Fries-Groningse oorsprong zijn, overheerst de opvatting dat de -a op een Oudfriese genitief meervoud-verbuiging duidt. De naam Alberda heeft dan de betekenis '(??n) van de Alberts = (??n) van degenen die bij Albert behoren'. Het aangeven van verwantschap op deze wijze ging vooraf aan het gebruik van patroniemen op -zoon, die strikt de relatie met de vader uitdrukten. Treft men in een oorkonde van 1397 uitsluitend -a-namen aan (Rionic Asghma, Scelta Folp(er)tha, Aylika Rowertha), in een oorkonde van 1455 komen naast elkaar vormen op -en, -zoon en -(m)a voor (Hermannus Haeghen, Siuuerd Bauckazen, Lutze Abbama, Johannes Itzessoen) en enkele decennia later constructies als Ryord Johan z(oon) Roerda (1477) en Altger Douuesz Houckama (1478).
Van de verschillende achtervoegsels op -a is -ma (Wiersma, Roelfsema) de meest produktieve geweest, gevolgd door -stra (Dijkstra, Zandstra), -inga/-enga (Wiebinga, Wiebenga), -a zonder meer (Alberda, Algra) en -ena in enkele namen (Frankena, Kolkena). Ze hadden in de middeleeuwen al een overeenkomstige betekenis. Alleen werd -stra in tegenstelling tot de andere niet aan voornamen, maar aan toponiemen gekoppeld (vgl. de lemma's -ena, -inga, -ma en -stra). Nadat het grammaticale gebruik van -a-verbuiging in het Oudfries verloren was gegaan, werden deze suffixen louter als componenten van familienamen beschouwd. Ze behielden als zodanig bij de vorming van nieuwe namen hun functie. Dit had wel tot gevolg dat bij de vorming van -a, -(i)nga en -ma-namen niet alleen voornamen als basis werden gebruikt, maar ook toponiemen, waarmee werd aangegeven waar de naamdrager woonde of waar hij vandaan kwam (Holwerda, Salverda, Deinema). Mogelijk heeft hierbij een rol gespeeld dat de oorspronkelijke -a-namen ook op de woonplek (het landgoed) van de betreffende families overgingen. Deze huisnamen e.d. werden later vaak door nieuwe bewoners als familienaam geannexeerd. De naam Alberda heeft dan niet meer de betekenis 'van de Alberts', maar 'wonend op het Alberda-goed'. Deze ontwikkeling is vooral duidelijk bij de namen waaraan het voorzetsel van is toegevoegd (Van Alberda, Van Popta).
Tenslotte werden ook veel namen uit andere semantische categorie?n in Friesland en Groningen met -a-suffixen gevormd, i.h.b. beroepsnamen ([voorbeelden van voor 1811]). Een groot deel van de bevolking werd in 1811 door een decreet van Napoleon verplicht om een familienaam aan te nemen. De bestaande namen stonden daarbij model. Men bediende zich op grote schaal van de vertrouwde suffixen en omdat ze geen 'betekenis' meer hadden, kon men vrij willekeurig zijn in de keuze ervan (zie echter -stra i.v.m. de naamstructuur). Overigens blijkt uit historische bronnen dat men in een verder verleden niet altijd even nauwkeurig was bij het hanteren van een naam. Het kwam wel voor dat eenzelfde persoon zich bijvoorbeeld Mennema, Menninga en Mensema liet noemen.
Bij de volkstelling van 1947 zijn 421.000 personen (4,44% van de Nederlandse bevolking) met een familienaam die op -a eindigt geregistreerd. De meesten hadden een -a-naam die tot de Fries-Groningse namencultuur kan worden gerekend (ca. 3000 namen). In Friesland en Groningen woonden dan ook meer dan de helft van alle -a-naamdragers. In Friesland had 37,3% (169.000 personen) van de bevolking een -a-naam en in Groningen 15,75% (70.000).
Onder de resterende namen die op een -a eindigen zijn, behalve de namen van buitenlandse (i.h.b. Slavische) oorsprong en de namen waarbij de slot -a geen deel uitmaakt van een familienaamvormende component (Van der Aa, Van Breda), nog enkele namen die bij de categorie Latijnse namen behoren, zoals Nauta (= Schipper), Agricola (= Boer, landbouwer) en Papa (= Bisschop).
• [Winkler-1877, p 244-256; met een opsomming van familienamen en regionale herkomst].
• "In Friesland komen eenige geslachtsnamen voor, die ware tegenhangers zijn van de namen die uit voorzetsel 'van' en eenen plaatsnaam zijn samengesteld. Het zijn als 't ware vertalingen van zulke namen in het Oud-Friesch. In het Oud-Friesch namelik wordt eenig zelfstandig naamwoord door achtervoeging van de letter -a in den tweeden naamval geplaatst. Zoo ook zet men friesche plaatsnamen door achtervoeging van eene -a in den tweeden naamval; maakt dus van den plaatsnaam Jellum den geslachtsnaam Jelluma, dat 'van Jellum' beteekent. Ofschoon deze oud-friesche taalform in de volkstaal reeds in de middeleeuen uitstierf, bleef men toch nog lange daar na op deze wyze geslachtsnamen maken. [...] Talrijk zijn dezen namen in Friesland juist niet, vooral niet in vergelyking met de geslachtsnamen die uit eenen plaatsnaam met het voorzetsel 'van' samengesteld zijn, en ook met die friesche geslachtsnamen, welke eveneens geformd zijn door achtervoeging van die oud-friesche a, maar dan achter eenen mansvoornaam." Voorbeelden: Anjema < Anjum, Aruma < Arum, Baarda < Baard, Buruma < Burum, Deinema < Deinum, Dokkuma < Dokkum, Ferwerda < Ferwert, Holwerda < Holwert, Miedema < Miedum, Salverda < Salvert, enzovoort. "Maar er komen, meest in groningerland, ook geslachtsnamen voor, die op deze oudfriesche wyze afgeleid zijn van groningerlandsche plaatsnamen. Dit zijn zeker zeer oude geslachtsnamen die nog dagteekenen uit den tijd toen men ook nog in deze landstreek, in 't oude Friesland tusschen Lauers en Eems, de friesche taal sprak. Dus minstens uit de 16de eeu." Voorbeelden: Beswerda < Beswert, Bieruma < Bierum, Enuma < Enum, Helwerda < Helwert, Leta < De Lete, Lula < de Lule, Wedda < Wedde [Winkler-1885, p 240 (? 91)].
• [Vries de-1939, p 44].
• [Bach-1952, I-1, p 167-172].
• [K. Heeroma, 'Die friesischen Familiennamen auf -a,' in: Namenforschung. Festschrift f?r Adolf Bach, Heidelberg 1965, p 168-177].
• [K. Heeroma, 'Drentse familienamen op -a', in: DMB 21 (1969), p 164-168].
• [Loon van-1981, p 186].
• [Ebeling-1992, p 282-289].
• [Ebeling-1993, p 98].
• Frisian surnames are perhaps the most distinctively regional of all Dutch surnames, most recognizably in the endings -(s)ma and -stra and occasionally the simple genitival -a inflection seen Alberda 'one of Albert's (sons)' [Leendert Brouwer & Peter McClure, 'Dutch family names', in: DAFN (preface of the revised second edition of the Dictionary of American Family Names, edited by Patrick Hanks, to be published by Oxford University Press in 2022 --- https://www.cbgfamilienamen.nl/nfb/documenten/DAFN%202,%20ESSAY,%20Dutch%20names.pdf)].
afkortingen en bibliografische notaties: