Nederlandse Familienamenbank |
Lodder | < |
Lodders Loderus Amorin Lodder, de |
naamsvermeldingen en literatuurreferenties:
• Cornelis Piersz Lodder, Ouddorp 1576; etymologisch woordenboek: 'liederlijke kerel, arme kerel', wat genoemde Cornelis Piersz Lodder in ieder geval niet was (als pachter van een boerderij en verscheidene gemeten land) [Hameeteman-1992, p 68]. • Testament van Johannes Johannis de Lodder, Heeswijk 1599 [Vgl. De Wojstap-kroniek 14 (1994), nr 4, p 14]. • Leendert Cleijsz Lodder, Heerjansdam 1662 [K.J. Slijkerman, 'De oudere generaties van de familiegroepen (Van) Salij alias Donck(jes) alias Plockhaer alias Grootendorst alias Barendrecht uit de contreien van Barendrecht en Charlois', in: GN 45 (1990), p 8]. • Isaak Pietersz Lodder, geb. Heerjansdam 1684; zoon van Pieter Dammissen (Lodder) & Willempje Isaacs, huw. Heerjansdam 1681 [J. de Koning, Stamboom De Koning, zie onderstaande website]. | |
• Lodder(e), de; Deloddère, Lodder(s): Mnl. lodder: losbol, wellusteling, gemene kerel, deugniet, vagebond. Ndl. loeder. BN. 1275 Willekin de Loddere, Oedelem (CG); 1379 dhoir Ghiselins Loders, Ktr. (DEBR. 1970); 1398 Art Lodders, Aw. (ANP). [WFB2] | |
• Lodder(s): 1. Patr. Germ. VN hluth-hari `beroemd-leger'. 2. BN Mnl. lodder `losbol, wellusteling, gemene kerel, deugniet, vagebond', Ndl. loeder. 1341 Boudin den Lodder, Middelburg (Hamaker II, 199); 1398 Art Lodders, Antwerpen (WF); 1576 Cornelis Piersz Lodder, Ouddorp (DM); 1668 Willem Leendersen Lodder, Borsele (VS 1972, 577). [WFZ] | |
• Zie LODDERE in het Vroegmiddelnederlands woordenboek [VMNW]. |
afkortingen en bibliografische notaties: |
website: |