Nederlandse Familienamenbank

Naam 
Kampen, van
Kamp
< Kampen < Kampstra
Kamperman
Campen

naamsvermeldingen en literatuurreferenties:

• Epe Sickes Campen, koopman te Franeker, ovl. voor 1631; zoon van Sicke Oetsz oppe Campen (1524-1592), in 1573 wonend te Tsjom; zoon van ene Oeds & Dued Tyaerdsdochter oppe Campen, ovl. 1542; dochter van Tyaerdt Sibrenzoen, ovl. voor 1511; ivm. de sate 'oppe Campen' [Hein Walsweer, 'It komôf fan dûmny Atso Nicolai', in: Genealogysk Jierboek (2000), p 90].
• David Josephs (Reinbach), ook wel David Kampen, hoofd van de Hoogduitse Gemeente Amsterdam, nam de naam Kampen aan omdat hij rond 1685 enige tijd in Kampen verbleef. Hij kwam uit Halberstadt en was zoon van opperrabbijn Joseph Reinbach (ge. voor 1691) [F. Barends & S. van Son, in: Misjpoge 15 (2002), nr 2, p 55].
• Kemp, Kempe(n), Kempf, Kämpfe, Kampf, Kem(p)s, de Kemp(e), (de) Kimpe, Kimpen, Kimps, Lekimpe, Camp(e), Campé, Cam(p)s, Kamp(s), Kampen, Campen(s), Caems, Kump(en), Kum(p)s, Cum(p)s, Compe, Compen(s), Comp(e)s:  1. Patr. Germ. VN Campo "kamper, vechter". 1223 Willemannus filius Kempen, Z (LEYS 1951); 1342 Kempe Michiels sone, Saaftinge; 1358 Henric Kempen zone, Hulst (DEBR. 1969); 1342 Kempe Colemanssone, Zuid-Beveland (MEERTENS 1947). 2. Mnl. kampe, kemp(e), kimpe: kamper, (kamp)vechter, kampioen, strijder. Var. met u door ronding o.i.v. mp. 1395 Jan de Kimpe, Ktr.; 1398 Roeger Kempe, Bissegem (DEBR. 1970); 1445 Jan Cumps, Ht. (A.GHIJSEN); 1596 tot Kempen = 1669 Kumpen goet = 1819 te Kimpen; 1567 Laurentius Kimpen = 1577 Leens Kempen; 1642 Meeuwis Cumpen, Opglabbeek (MOLEMANS). — 3. Mnl. kemp(e): bijzit. BN voor het kempekind, onecht kind, bastaard. — 4. Kemp, var. van Mnl. canep: hennep. BN voor de hennepteler. Vgl. 1298 Simon Kempzaet, Kales (GYSS. 1963). D. Hanf, Hanfstengel, Hanfbauer.  [WFB2]
• Zie CAMPEN in het Vroegmiddelnederlands woordenboek [VMNW].

afkortingen en bibliografische notaties: