Nederlandse Familienamenbank

Naam 
Hopman
< Hop < Hoppe
Hup
Hopstaken
Hopma
Hop, van der

naamsvermeldingen en literatuurreferenties:

• Hop - 1. Beroepsbijnaam van de hopbrouwer of hophandelaar, hopteler; 2. Als Hob(b)(e) - patr. bakervorm van germ. vn. Hubrecht. Albert Hoppe, Rostock 1260; Hannes Hoppe, 1417 = Hannes Hopphener, Lüneburg 1433; Jacob Hoppe, Ieper 1326. Vgl. Hubin (Houben, Hoeben), waarbij ook de vormen Hoppe(n) en vb. Hobben sone [WFB].
• Hendrik Petersen Hop op Lozenoort tot Horst, doop zoon Ermelo 1712 [Hazeu-van Veldhuizen-1984, p 2].
• Claas Gerritsz Hop - schip Hopvogel, Warder ca. 1700 [Royen van-1987, p 244].
• Baron Hendrik Hop (1723-1808), vanaf 1792 wonend aan het Lange Voorhout te Den Haag, waar hij bij banketbakker Van Haaren een bonbon met koffiesmaak laat vervaardigen. De dingen krijgen alras de naam hopjes. Zijn schoonzoon maakt van het bedrijf de NV Maatschappij tot Exploitatie van de Haagsche Hopjes- en Chocoladefabrieken P. Nieuwerkerk en Zn. In de Oude Molstraat bevindt zich het Museum voor het Haagsche Hopje ['De geschiedenis van het Haagse Hopje', in: Nederlandse Historiën 25 (1991), nr 3, p 116].
• Hobe(e), Hobbe, Hobbs, Hop, Hopp(e), Hoeppe:  Patr. < Germ. VN Hubrecht. Vgl. Hubin.  [WFB2]
• Hop, Hopp(e), Hopf(f):  1. BerBN van de hopbrouwer of hophandelaar, hopteler. 1260 Albert Hoppe, Rostock; 1417 Hannus Hoppe = 1433 Hannus Hopphener, Lüneburg (NN); 1326 Jacob Hoppe, Ip. (BEELE). — 2. Zie ook Hob(e).  [WFB2]
• Hop, Hoppe, Oppe: BerBN van de hopbrouwer of hophandelaar, hopteler. 1326 Jacob Hoppe, Ieper (BEELE). Zie ook Hoppen.   [WFZ]

afkortingen en bibliografische notaties: