Nederlandse Familienamenbank

Naam 
Hoogen, van den / der
Hoegen
< Hoogen < Hogen
Hooge
Hoogink

naamsvermeldingen en literatuurreferenties:

• Hoge, Hogge, Hogh, Hoog(h)e(n), Oog(h)e, Hoe, de Hoog, de Heug, de Hooghe, D(e)hoe, de Hoe(y), Dhoog(h)e, Dhoogh, D'Hoog(h)e, d'Hoogh(e), D'Hoe, D'Hoey(e), Dhoey, Dooge, Doggh(e), D'Ooghe, Soog(h)en, Soeghen:  1. BN Mnl. hooch: hoog, aanzienlijk, voornaam, edel, ridderlijk. 1281 Willelmus Hoge, Ruiselede (HAES.); 1394 van Alise Oghen; 1398 Jan de Hoeghe, Janekin Shoeghen fille Jans, Meulebeke (DEBR. 1970). — 2. Zie Ooghe.  [WFB2]

afkortingen en bibliografische notaties: