Nederlandse Familienamenbank

Naam 
Blok < Blok, de
Bloks
Blokker
Blokland
Snijders Blok

naamsvermeldingen en literatuurreferenties:

• Pouwels Blockschoenmaeker, in 1229 vermeld als abtsman van de abdij van St. Paulus te Utrecht bij de belening van de heerlijkheid Oudewaard (Kesteren) aan Floris heer van Lienden [J. Anspach, 'Kesteren, Oudewaard, Lede en Marsch', in: Geldersche Volks-almanak 46 (1880), p 37].
• Splinter Bloc, rekening van de inkomsten van Amstelland, 1308 [Rek. Grafelijkheid van Holland-1, p 4, 9].
• Lambrecht de Bloc, Aardenburg ca. 1311. "We sluiten ons aan bij Leys (MVN 1951, p 114, 115) die de naam verklaart uit mnl. bloc (werktuig, kist, blok, hout, klomp), zinspeling op de gestalte van een persoon, maar ook mogelijk een beroepsnaam, zowel kisten- als klompenmaker." Distantieert zich van Meertens-1947, die de naam als patroniem, respectievelijk uit een veldnaam verklaart [Haeserijn-1954, p 132].
• Blok als voornaam/patroniem: Bloc, Alard, Clays ende Willem, Jan Clayssons kindre (Zuidbeveland 1342/43); Bloc Janssone (idem). Blok ontleend aan een veldnaam: "Al in de 14de eeuw vinden we in Zeeland Bloc als familienaam, die er als Blok geschreven nog algemeen verbreid is. Van dezelfde veldnaam blok (omheinde akker) zijn de namen Meulblok (molenblok, stuk land bij de molen) en Steenblok (een akker waarin veel stenen zitten?) afgeleid. Een bevang onder Noordgouwe heette al in 1595 'de Steenblok'" [Meertens-1947, p 38, 86].
• Fie Willem Blockes dochter ivm. land te Nigtevecht, respectievelijk Ave die Willam Blocs wiif was [Leenmannen Utrecht 1379, p 28].
• Bloc Blocxsone, Adriaen Blocxsone en Willem Blocxsone te Tolsende Binnen (Zuid-Beveland) 1431-32 [Rek. Rentmeesters Bewesterschelde, I, p 31; vgl. register voor overige vermeldingen van voornaam en patroniem].
• Jacobus Block, Nijmegen 1555 [Legerboek Stevenskerk Nijmegen 1600, p 38].
• Jan Blok (1563), Jan Blok Jansz (1618), met land bij de Bloklandse kade te IJsselstein [Leenk. Heren van Egmond (1983), p 536].
• Familienaam in Meulestede 1574: de Block - 'Blok', ter aanduiding van een stevig gebouwd man (een blok van een vent)? [M. Gysseling, Een volkstelling te Oostakker en Meulestede in 1709, Anthroponymica XX, Leuven 1971, p 39].
• Cornelis Florissen Block, Leiden 1574 [Volkstelling-1574, p 80].
• Michiel Antonissen Block, Oud Gastel 1599 [Inwoners Gastel 1599, p 56].
• Fragment parenteel Blok: Jan Roelofsz Blok (Enkhuizen 1649-1704), glazenmaker (huw. 1672 Willempje Pieters de Groot); zoon van Roelof Lambertsz (Swaen) (Enkhuizen 1622-ca. 1665) & Jannetje Hendriks. Vgl. Ninck Blok [Y. Prins, 'Van scheepsjongen tot admiraal van de retourvloot', in: Jb. CBG 52 (1998), p 182].
• Johannes Joanneszn Blok (Westdijk, Nieuw-Helvoet 1795-Oostvoorne 1856) [Gerrit Ambachtsheer, 'Kwartierstaat van Alida Elisabeth Ambachtsheer', in: Med. Hardinxveld-Giessendam 33 (201), nr 2, p 27-30].
• Benaming i.v.m. toponiemen 'Den Blok' of 'de Blökskens' te Goirle, 1420 'die beempt dat Blocksken'. "In Goirle zijn twee families die in den Blok gewoond hebben en daaraan een bijnaam overgehouden hebben." [J. Wijdemans, 'Toponiemen', in: Rond de Schutsboom. Periodiek van de Stichting Heemkundige Kring "De Vyer Heertganghen" Goirle 9 (1989), nr 3, p 26].
• "Men ziet dus hoe de molens het leven in de Zaanstreek beïnvloedden, ja zelfs bepaalden. In deze sector ontstonden nieuwe achternamen als Blok(maalder), Pel(der), Verw(er), Molenaar, de Sagher, Krijt, van 't Kaar, Olie, Houtzager, Gorter, Snuif, Bleeker, de Schepper, Koorn, Pet, Mul(der), e.a. [G. Oosterbaan, Tussen Leven en Dood. Geschiedenis en lotgevallen van Zaankanters wonend langs de Zaan tussen de Watermolen Het Leven en de meelmolen De Dood, z.p. 1979, p 88].
• Mbt. familie Blok in Hasselt en Oldebroek [D. van de Velde-Rens e.a., De geschiedenis van de familie Blok, Hattemerbroek 1984].
• Blok in de toponymie:
- Een andere naam voor 'besloten, omsloten, afgesloten' land was blok bij be-luiken; kwam het accent op de eerste syllabe te liggen, dan ontstond mnl. beelc, bulc. Kiliaen omschrijft dan ook block-lands als ager, fossa, aggere aut sepe clausus, al ligt het voor de hand, dat de betekenis reeds toen niet overal gelijk was; zo vindt men in 't mnl. voor blokland de meer gespecialiseerde betekenis van 'land dat aan alle zijden beloken was en dus geen toepad had'. Overigens is blok zonder meer zeer gewoon als benaming van stuk land (zowel akker als weide), evengoed in 't Westen van ons land als in 't Oosten, waar het blok in de esverdeling een bijzondere rol speelt. Naast de zo talrijke veldnamen met blok vindt men dan in 't Zuiden de aan wvla. belk, bilk beantwoordende vorm limburgs De Bèlik, terwijl het in Noord-Brabant en tussen de grote rivieren (vooral in de Bommelerwaard) veel voorkomende bolk, bulk toch ook wel hetzelfde woord zal zijn. Dat men echter het verband tussen beide woorden niet meer voelde, blijkt uit vermeldingen als: een block bolck en zaylant gelegen...; twee blooken gelegen op den Bulk [Schönfeld-1980, p 130-131].
- "De bepalende bestanddelen in toponymische samenstellingen met veldeken zijn dezelfde als die in samenstellingen met andere 'enclosure'-benamingen in aangrenzende gebieden. Ze verwijzen naar individueel geëxploiteerde percelen, wat in de middeleeuwse werkelijkheid gepaard gaat met de aanwezigheid van een omheining uit levend houtgewas. Bovendien blijkt de geografische distributie van veldeken en die van de andere naamsbestanddelen voor omsloten percelen - bilk/bulk in het westen en blok in het oosten (van Vlaanderen) - duidelijk complementair, zoals te zien op het hierbij gevoegde kaartje uit Devos-1991. Blok en bilk (allebei afgeleid van de voorloper van beluiken, maar met verschillend woordaccent) zijn ouder dan veldeken, en behoren in hun respectieve verspreidingsgebieden tot de oudste laag van cultuurlandtoponiemen." [Magda Devos, 'Microtoponiemen en agrarische geschiedenis', in: Naamkunde 32 (2000), nr 1-2, p 80; vgl. p 85; vgl. Devos-2001, p 22].
- Vgl. NNN.
• [De Vaan-2017, p 361].
• Block, (de); (de) Blocq, (de) Blok, Blo(ck)x, Bloks, Blokx, Blox(s), Blux, Blokken, Block(k)en, Bloc(h), Blog, Bluck:  1. BN voor een man met zware, grove, geblokte lichaamsbouw. Ook D. Block, Bloch. Vgl. Blockeel. 1242 Willelmi Bloc, Zulte (SMT I); 1326 Jan de Bloc, Ip. (BEELE). — 2. Mnl. bloc was ook een toestel waarin de benen van misdadigers gesloten werden. Dan BerBN van de gerechtsdienaar, beul. Vgl. Stock.  [WFB2]
• Blok, (de); (de) Block: BN voor een man met zware, grove, geblokte lichaamsbouw. 1311 Lambrecht de Bloc, Aardenburg (HAES. 132); 1402 Boudin de Bloc, Oostburg (JAM. 217); 1421 Jan Bloc filius Pieters vander Groede (GYSS. 1999); 1444 Hughe Bloc filius Huugs uut Noort-Bevelant (PARM.); 1475 Adriaen Bloc, Jacop de Bloc, Aardenburg (VAN VOOREN 1970); 1645 Frans Janszn. Blok, Wemeldinge (VZS 1994, 223).   [WFZ]
• Zie BLOC in het Vroegmiddelnederlands woordenboek [VMNW].

afkortingen en bibliografische notaties: